Vraag & Antwoord

1: Waar haal je inspiratie vandaan?

Mijn kinderen brachten altijd vriendjes en vriendinnetjes mee naar huis en dan deden ze weleens dingen die niet mochten, of ze plaagden elkaar en soms maakten ze ook echt ruzie. Als moeder vond ik dat niet altijd leuk; maar voor een schrijver is het geweldig materiaal. Want dat is toch waar het om gaat in een kinderleven: Grenzen opzoeken. Iets stouts bedenken dat ook slim is, of juist niet slim en dan betrapt worden. Pret maken, en heel veel lachen. Maar ook: samen moeilijke dingen oplossen. Kinderen hebben creativiteit en energie en dat maakt ze grappig, veel grappiger dan de meeste volwassen mensen.

2: Is alles in jouw verhalen echt gebeurd?

Veel verhalen in mijn boeken wel. Ik heb ze meegemaakt, gehoord of gezien. Zal ik voorbeelden geven? Mijn dochter heeft de ventieldoppen van alle autobanden in de straat gedraaid. Dat deed ze om de ijsberen en het milieu te redden. Ik heb dit gebruikt in De koning van de flat. In het eerste deel van Lotte en Roos klimt Roos op het dak om haar buurjongen te laten schrikken als hij in bad moet. Dat heb ik zelf gedaan, alleen zat toen niet de buurjongen in bad, maar zijn blote moeder, en die was helemaal niet blij om mij te zien.

3: Verzin je dan ook wel eens iets?

Natuurlijk! Er vliegen geen draken rond in Amsterdam. Er heerst ook geen boze koning, en wij mensen hebben gewoon schaduwen die op ons lijken, en niet allemaal een andere schaduw en magische krachten. Ik hou van verhalen die echt zijn gebeurd, maar ik hou dus ook van verzinnen en van fantasie en in mijn hoofd komt dat meestal makkelijk samen. Daarom heb ik Umbrador geschreven. Dat is een sprookje, of een fantasy. Maar de heldin uit dat boek, Jinna, die zou zo bij jou op school kunnen zitten.

4: Hoe lang doe je over een boek?

Dat verschilt nogal. De boeken over Lotte en Roos schreef ik snel, soms in een paar maanden. Over Umbrador heb ik ruim drie jaar gedaan. Ik heb er meer versies van geschreven, want het is best een ingewikkeld verhaal en het moest echt helemaal kloppen. Ik denk dat ik eigenlijk beter ben in het verzinnen van dingen dan in het precies uitwerken ervan. Gelukkig heb ik een goede redacteur de me daarbij helpt, en er lezen ook weleens kinderen mee. Zij krijgen dan een eerste of tweede versie van mijn boek en ze vertellen me wat er nog niet duidelijk is, wat ze leuk vinden, waar het te griezelig is, of te zielig en dan ga ik weer herschrijven. Kinderen zijn enthousiast én eerlijk. Het zijn perfecte redacteurs.

5: Wat is een redacteur?

Dat is iemand die je helpt bij het maken van een boek. Mijn echte redacteur heet Mirjam. Ze leest al mijn boeken en ze vertelt me wat ze ervan vindt.

6: Maak je zelf de tekeningen voor je boeken?

Op de middelbare school had ik er een onvoldoende voor tekenen op mijn rapport. Ik kan er helemaal niks van. Gelukkig wonen er in Nederland een heleboel geweldige tekenaars. De plaatjes in mijn boeken zijn gemaakt door Annet Schaap, Marieke van Ditshuizen en Jeska Verstegen. Ik vind ze alle drie supergoed.

7: Heb je hobby’s?

Een heleboel! Ik hou van zwemmen in wild water, van lezen, van wandelen en van eten met vrienden, van schaatsen en skieën, en van schrijven. Ik verveel me nooit.

8: Wat is je beste en je slechtste eigenschap?

Mijn kinderen zeggen dat ik ongeduldig ben, maar dat komt natuurlijk doordat zij treuzelen! Ze vinden het soms ook irritant dat ik geen verhaal kan vertellen zonder het een klein beetje mooier of juist erger te maken dan het is. Gelukkig hebben ze een vader die wel altijd precies weet hoe het écht zit. Ik hoop dat ze me toch een lieve moeder vinden. Ze vinden in ieder geval dat ik lekkere chocolademousse kan maken.

9: Heb je tips voor iemand die zelf een kinderboek wil schrijven?

Ik ken een jongen die in groep acht een echt boek heeft geschreven. Hij is begonnen met een verhaaltje op de laptop van zijn moeder. En toen nog een verhaaltje en nog eentje. Hij legde ze op een stapel, en na een tijdje had hij genoeg verhalen voor een boek. Ik heb een heleboel tips voor beginnende schrijvers maar de belangrijkste is toch dat je begint en dat je het volhoudt. Het is net als met fietsen: eerst is het moeilijk en zwabber je alle kanten op. Maar hoe vaker je het doet, hoe makkelijker het wordt.